Op 18 mei verschenen de bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Een paar dagen later hadden veel fiscalisten een lang Hemelvaartweekend. Een goede (bedoelde?) timing dus. Bij het lezen van het rapport werd ik tamelijk onrustig. Ik maakte me (nog) niet druk om de fiscale (technische) inhoud, maar schrok van de suggestieve schrijfstijl en de (onnodige) kwalificerende termen.
Graag neem ik je in een deel van het rapport mee.
Laten we beginnen in het onderdeel “Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang”. Hierin onderzoeken de auteurs de huidige heffing van belasting bij een DGA. Direct op pagina 7 kun je lezen dat dit kennelijk niet goed gaat. Hier staat hoofdstuk 6 aangekondigd. In dat hoofdstuk gaan de auteurs de doorschuifregeling bespreken. De conclusie van het hoofdstuk schuiven ze niet onder stoelen of banken. Zo lees je: dat (…) de belastingclaim nog langer in de tijd kan worden doorgeschoven. Kennelijk duurt de belastingafdracht – in tegenstelling tot het wenselijke – nog langer.
Direct maken de auteurs duidelijk dat in de praktijk de vrijstelling ook wordt verleend wanneer het helemaal niet nodig is. Merk hierbij op dat het uitstel van belastingheffing binnen drie volzinnen is gemuteerd naar een vrijstelling. Een vrijstelling die niet nodig is, want er zijn verschillende andere oplossingen. Of die in de praktijk ook echt een oplossing bieden, laat het rapport in het midden.
De DGA is volgens de auteurs sowieso een fiscale geluksvogel. Omdat het tarief in de vennootschapsbelasting steeds verder is gedaald (het wordt in 2021 slechts 15%) betaalt de DGA minder belasting dan de werknemer. Het bedoelde globale evenwicht, daarover schrijven ze op pagina 25, is volgens de auteurs dan ook volledig losgelaten. Het vergelijk met de werknemer is natuurlijk onzinnig. Als je wilt vergelijken, doe het dan met een ondernemer in de inkomstenbelasting. Dan is de conclusie dat de heffing van bij de ondernemer en de DGA in evenwicht is.
Het rapport raaskalt nog wat door. Twee pagina’s verder constateren de auteurs dat de DGA de vrijheid heeft om de heffing in box 2 uit te stellen: “Hiermee heeft een DGA de vrijheid om over een deel van zijn belastingen zelf te bepalen wanneer deze wordt betaald, een vrijheid die de werknemer en de IB-ondernemer niet hebben.” Ze gaan hierbij volledig voorbij aan de bedrijfseconomische realiteit. Alsof de DGA geen investeringen hoeft te doen, geen financieringen hoeft af te lossen en geen groei hoeft te financieren. Een werknemer heeft voor behoud van inkomen dat soort uitgaven niet. Een ondernemer wel, maar krijgt daarvoor ook tot op zekere hoogte fiscale tegemoetkomingen.
Ik ben nog over het grootste fiscale probleem van de DGA heengestapt: het gebruikelijk loon. De tijdrovende discussies bestaan – ondanks de aanpassingen in 2015 – nog steeds, zo lees ik op pagina 21. Ik begrijp die tijdrovende discussies en de 6.000 vooroverlegverzoeken niet. Het belang is immers beperkt. Er is een doelmatigheidsmarge van 25%. Dat betekent dat ik bij een loon van € 80.000 hiervan € 20.000 mag afwijken. Als ik dus een salaris van € 60.000 heb, moet de inspecteur al stellen dat € 100.000 gebruikelijk is. Na toepassing van de marge leidt dat tot een salaris van € 75.000 en dus een verschil van € 15.000. Dat gaat – enkel kijkend naar het tarief voor de inkomstenbelasting – om een financieel belang van € 1.500 per kalenderjaar. Wat kost het tijdrovende overleg van de inspecteurs?
Het bouwstenentraject is een ambtelijk traject zonder politieke sturing geweest. Dat is in de aanbiedingsbrief van het rapport aan de Tweede Kamer te lezen. Het doel is om uitgewerkte beleidsopties voor een volgend kabinet op te leveren. Ik heb het in deze opinie niet aangedurfd de uitgewerkte opties te noemen. Wat mij betreft zijn het dan ook opties die uitgewerkt zijn en alleen daarom al geen invoering behoeven.
De politiek was gebaat geweest met bouwstenen die niet door de ambtenaren waren ingekleurd. Het beeld dat zij schetsen staat ver van de werkelijk, net zo als de werkelijkheid van ondergetekende. Het zou het ministerie dan ook sieren als de praktijk en de wetenschap bij een volgend rapport ook mee mag kleuren. Het is dan aan de politiek om te bepalen wat de echte werkelijkheid is. Ik heb de (kleur)potloden geslepen.